7. En waren getuigen van wat zij de gelovigen aandeden.
8. En zij wreekten zich slechts op hen omdat zij in Allah geloofden, de Almachtige, de Geprezene.
9. Aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort; en Allah is Getuige van alle dingen.
10. En zij, die de gelovige mannen en vrouwen vervolgen en dan geen berouw hebben, voor hen is de straf der hel, en hen wacht de straf van het branden.
11. Voorzeker, de gelovigen die goede werken doen, zullen tuinen hebben waardoor rivieren stromen. Dat is de grote zegepraal.